In het midden van de jaren zeventig was er in de Nederlandse hoofdklasse één ontmoeting die de titel “Klassieker” mocht dragen: het treffen tussen Sparta uit Rotterdam en de Haarlem Nicols. Haarlem Nicols had de beste pitching van die tijd, geleid door Herman Beidschat en Ton ter Neuzen. Sparta was het team met veruit de beste aanval; hierin speelde het “supertrio” Simon Arrindell, Hudson John en Hamilton Richardson een hoofdrol.
In Rotterdam heb ik een aantal van deze ontmoetingen mogen bijwonen. Het verveelde nooit. Niet alleen de spelers, ook de scheidsrechters gaven altijd iets extra’s en boden topkwaliteit.
Vanuit zijn woonplaats St. Philipsburg op Sint Maarten geeft Hamilton Richardson, de grote ster van het Nederlandse honkbal in die periode, zijn visie op het honkbal van die tijd.
“Het honkbal van de jaren zeventig was geweldig. Niet alleen de kwaliteit, óók de volle stadions. Zowel in Haarlem, als bij ons in Rotterdam waren de wedstrijden tussen Sparta en de Nicols altijd uitverkocht.
Omdat honkbal toen een relatief nieuwe sport was in Nederland, was het – vooral door de gymnastieklessen op school – al heel snel heel populair. Die populariteit van het honkbal en zijn spelers (we moesten zelfs met kinderen op de foto!) maakte ook dat de NOS bij alle ontmoetingen tussen Sparta en de Haarlem Nicols aanwezig was – vaak zowel met radio (voor Langs de Lijn) als met televisie (voor Studio Sport). Dat is tegenwoordig anders, en dat is jammer.
Terug naar de wedstrijden: wij hielden elkaar in die jaren voor het overgrote deel redelijk in evenwicht. Wedstrijden die met grote verschillen gewonnen of verloren werden, waren er natuurlijk wel. Maar toch kwam het maar zelden voor. Ontstonden er in het oog lopende verschillen op de ranglijst, dan kwam dat vaak door tegenvallende resultaten tegen andere teams. Vooral OVVO wist het ons in die tijd nog wel eens moeilijk te maken.”
Interlands
In de marge van het gesprek hebben we ook nog gesproken over zijn persoonlijke ervaringen in het interlandcircuit. Wat er direct naar voren kwam, waren de interlands tussen Nederland en Italië. “Gezonde sportieve rivaliteit, maar ook ongezonde concurrentie die werd gevoed door quasi-racistische protesten. Simon Arrindell, Hudson John en ik mochten niet voor het Nederlands team uitkomen. Flauwekul natuurlijk, maar ook toen deden ze al alles om je uit je concentratie te halen. Intimidatie hoort er bij teams uit Zuid-Europa gewoon bij. Gelukkig wisten wij de wedstrijden meestal in ons voordeel te beslissen.”